Landschap

Gele roest [Puccinia striiformis]

Gele roest is een ziekte die vooral voorkomt in noordelijke klimaatstreken met koude en vochtige weersomstandigheden. Als deze weersomstandigheden zich in bepaalde jaren ook in andere teeltgebieden voordoen, dan zijn ook daar aantastingen te verwachten. Gele roest veroorzaakt voornamelijk in tarwe substantiële economische schade . Vooral aantastingen aan de bovenste bladeren en de aren kunnen leiden tot opbrengstdervingen die kunnen oplopen tot 40 tot 50 procent.

De lagere opbrengst wordt veroorzaakt door een lagere assimilatiecapaciteit en een verhoogde ademhaling van de aangetaste planten. Een zware aantasting gaat bovendien ten koste van het duizendkorrelgewicht. Infecties van gele roest zorgen voor veranderingen in de stofwisselingsprocessen in het aangetaste plantenweefsel. De gevolgen hiervan zijn in de aangetaste en verkleurde bladdelen snel waarneembaar. Op die plekken neemt de verdamping toe, vooral als de sporenhoopjes openbreken. Bovendien is er sprake van een verhoogde ademhaling, een lager chlorofylgehalte en minder assimilatieactiviteit. Vanuit het aangetaste weefsel worden minder assimilaten naar overige plantdelen getransporteerd. Afhankelijk van het moment van de infectie en de zwaarte ervan lopen de planten in meer of mindere mate groeistoornissen op.

Besmettingsbron

Gele roest is een obligate parasiet en daarom zijn aantastingen alleen op levende plantendelen terug te vinden. De schimmel overwintert in de vorm van uredosporen of mycelium op opslagplanten of op wintergranen. Deze zijn in het voorjaar de infectiebronnen voor de zomergranen. Voor zover bekend zijn er naast granen geen andere (wissel)waardplanten voor Puccinia striiformis.

Infectievoorwaarden

De uredosporen van gele roest worden door de wind verspreid. Kieming gebeurt in het donker, als er voldoende vocht aanwezig is. Tijdens een milde winter of bij een vroeg voorjaar kunnen bij temperaturen van meer dan 3 °C al infecties plaatsvinden. De minimale bladnatperiode is 3 uur en de optimale bladnatperiode is 8 uur. De eerste sporenhoopjes van gele roest zijn na een infectie bij temperaturen tussen 10 en 20 °C na 11 tot 15 dagen zichtbaar. Bij 5 °C duurt dat ongeveer 25 dagen. De optimale temperatuur voor de ontwikkeling van de schimmel ligt tussen 9 en 11 °C bij een hoge luchtvochtigheid. Bij lagere temperaturen in de winter en bij een beperkte hoeveelheid zoninstraling kan de incubatietijd 60 dagen of langer zijn. Het gebeurt soms zelfs dat van infecties die plaatsvinden in de herfst, de symptomen pas in het voorjaar te zien zijn. Een explosieve toename van gele roest in tarwe doet zich vaak pas in mei voor.

De kans op gele roest in het groeiseizoen is vele malen groter als op een perceel in het najaar al roest voorkwam op opslagplanten of als er in het voorjaar al een vroege aantasting was. Verder zijn beschutte percelen met een koud en vochtig microklimaat extra gevoelig voor aantastingen en is het ene wintertarweras beter bestand tegen gele roest dan het andere. Een kwakkelwinter kan een voorbode zijn van veel problemen met gele roest in het groeiseizoen.

Als de huidmondjes gesloten zijn dringt de schimmel via spleten of barsten het tarweblad binnen. Na enige dagen vormen zich schimmeldraden in de intercellulaire ruimten in het blad. Daardoor verspreidt de schimmel zich in het bladweefsel min of meer op een lokaal systemische wijze. Daarom zijn er relatief weinig uredosporen nodig om de waardplant behoorlijk te infecteren. Na een infectie vormt de schimmel langs de bladnerven de sporenhoopjes met uredosporen, die als gestreepte roestpuisten uit de epidermis van het blad breken. Het overgaan van een aantasting van bijvoorbeeld tarwe op gerst is niet te verwachten. In de regel komen op de verschillende graangewassen specifieke vormen van gele roest voor.

Aantastingsbeeld

Kenmerkend voor gele roest is dat de aantasting in een vroeg stadium in haarden ontstaat. De haarden zijn vaak als afzonderlijke vlekken verdeeld over een heel perceel. Na een infectie komen de hardoranje tot citroengele sporenhoopjes met uredosporen op het blad tevoorschijn. Deze sporenhoopjes rangschikken zich parallel aan de bladnerven in karakteristieke lengtestrepen van 7 tot 11 cm lang. Onder deze strepen ontstaan chlorotische verkleuringen die later in elkaar overlopen en vervolgens het volledige blad bedekken. Uiteindelijk splijten de bladeren open en rollen dan ineen.

Bestrijding

Preventieve teeltmaatregelen

  • Opslagplanten van graan in het najaar bestrijden, voor opkomst van de wintertarwe.
  • Wintertarwe niet te vroeg zaaien.
  • Telen van rassen met een hoge mate van partiële resistentie (ook wel aangeduid als kwantitatieve, horizontale of veldresistentie).

Toepassing van fungiciden

Over het algemeen zijn als er vanaf GS 31 aantastingen van gele roest zichtbaar, veelal in haarden. Ttoepassing van fungiciden is dan zonder meer noodzakelijk om ernstige economische schade te voorkomen. Bij rassen waarvan de resistentie doorbroken is kan het nodig zijn nog vroeger, einde uitstoeling, al een bestrijding uit te voeren.

Top