Landschap

Echte meeldauw (blumeria graminis) [Blumeria graminis]

De opbrengstverliezen veroorzaakt door meeldauw kunnen in tarwe, afhankelijk van het moment van de infectie, de ontwikkeling van de ziekte en de mate van de aantasting, oplopen tot meer dan 25 procent. Een vroege aantasting gaat ten koste van de gewasdichtheid door het wegvallen van planten of stengels.

Latere infecties, gericht op bladeren die belangrijk zijn voor de productie, kunnen alsnog leiden tot een substantiële opbrengstderving. De effecten zijn dan vooral een lagere opbrengst per aar, veroorzaakt door een lager korrelaantal per aar en een lager duizendkorrelgewicht. Aantasting van de onderste bladeren heeft geen negatieve gevolgen voor de productie, wel zijn deze bladeren belangrijke infectiebronnen.

Een lagere korrelopbrengst door meeldauw ontstaat na infecties van hetvlagblad en het tweede blad. Een verminderde fotosynthesecapaciteit wordt in de periode na de bloei gezien als belangrijkste oorzaak voor de lagere opbrengst. Behalve een verminderdefotosynthese-intensiteit (per cm2) neemt het oppervlak blad dat bijdraagt aan de fotosynthese af. Bladaantasting door meeldauw zorgt voor een verhoogde fixatie van geassimileerde koolstof en als gevolg daarvan een beperkte aanvoer van stofwisselingsproducten naar de korrels. De veranderingen van de stofwisselingsfysiologie door een aantasting van meeldauw kunnen leiden tot een verminderde ontwikkeling van het wortelstelsel.

Besmettingsbron

Echte meeldauw is een obligate parasiet die alleen overleeft op levend materiaal en geen gebruik kan maken van waardplanten om de gewaspauze in de zomer te overbruggen. Eén van de mogelijkheden om de gewaspauze te overbruggen is dat de meeldauwschimmel in dezomer zwart-gekleurde vruchtlichamenop oudere bladeren vormt. Deze vruchtlichamen bevatten ascosporen, die als ze rijp zijn opslagplanten of vroeg gezaaide wintertarwe kunnen infecteren.Belangrijker voor het overbruggen van de zomer is waarschijnlijk het schimmelpluis van meeldauw op graanopslag uit dorsverliezen. Vanuit dat schimmelpluis infecteren sporen de jonge tarweplanten al in het najaar. De ziekteverwekker overwintert in rusttoestand als mycelium op besmette planten. Vanuit deze aseksuele sporenvorm ontwikkelt meeldauw zichin het voorjaar verder. Aangetastewintertarwe is een infectiebron voorzomertarwe.

Aantastingsbeeld

Een aantasting door meeldauw in tarwe is goed waar te nemen door de vormingvan wit tot lichtgrijs, meelachtig schimmelpluis op groene delen van het gewas. Ouder meeldauwpluis vormt een pelsachtige, wit tot grijsbruine deklaag, waarin de donkerbruine tot zwartgekleurde, ongeveer 0,2mm grote vruchtlichamen voor de geslachtelijke vermeerdering (cleistotheciën) ontstaan. De herkenning van de meeldauw in een vroeg stadium levert eigenlijk geen problemen op. Een vroege aantasting van met name bladscheden, wordt in de praktijk vaak over het hoofd gezien. Een zorgvuldigegewascontrole is daarom altijd aan teraden.

Bestrijding

Preventieve teeltmaatregelen

  • Zorgvuldig en tijdig onderwerken van oogstresten (cleistotheciën).
  • Goede bestrijding van opslagplanten.
  • De teelt van minder gevoeligerassen.
  • Een uitgebalanceerde bemesting moet zorgen voor een gelijkmatige plantenvoeding.
  • Bemesting met silicaten; silicatenbelemmeren het binnendringen van kiemende meeldauwsporen in deepidermis.
  • Goede beschikbaarheid van kali;kaligebrek maakt een tarwegewasgevoeliger voor meeldauw.

Toepassing van fungiciden

Voor een goede bestrijding wordt meeldauw in de praktijk vaak te laat waargenomen. Een te late toepassing van fungiciden, die normaal een goede werking hebben tegen meeldauw, leidt tot teleurstellende resultaten. Het beste bestrijdingstijdstip voor meeldauw is het moment dat de schimmel zich in het gewas omhoog gaat verplaatsen. Op dat moment is een explosieve ontwikkeling van de schimmel te verwachten. Dit gebeurt ongeveer bij een aantastingsniveau van1 procent. Vaak is dan al op 60 tot 80 procent van de planten minimaal één hoopje schimmelpluis te vinden. Een extra bespuiting is noodzakelijk als in een later stadium 60 procent van het derde blad en weer 60 procent van het tweede of eerste blad van boven aangetast is.

Top